Goodwood 2025

27 augustus 1995, Spa-Francorchamps, 12u ’s middags.

Ik ben twaalf jaar. Mijn pa is er 38. Hij gaat al sinds het einde van de jaren tachtig naar de Belgische Grand Prix, en dankzij een ver familielid die bij de marketingafdeling van het sigarettenmerk Camel werkt, mag hij daar telkens rondlopen in de paddock, tussen de Formule 1-wagens en - piloten die ik enkel ken van het kleine scherm.

Vandaag mag ik met hem mee - niet in de paddock, maar in de Bronze Zone, de toeschouwersvakken langs dit prachtige circuit in de Ardennen.

Het regent. We hebben de voorbije twee à drie uur aangeschoven op smalle landbouwwegen, vaak op steile hellingen, onderweg naar een modderige parking. Op een gegeven moment ruik ik een verbrande geur, en zie ik slierten zwarte rook van onder het handschoenenkastje naar boven kringelen.

“De ontkoppeling”, mompelt mijn pa. “De ontkoppeling is verbrand.” Omdat hij op die hellingen in de file telkens ‘op de motor’ ontkoppelde, en niet op de handrem, is de ontkoppeling oververhit en smelt het rubber. Mijn twaalfjarige hart zit in mijn keel.

Uiteindelijk bereiken we de parking. Pa neemt mijn klamme handje vast en wandelt naast me naar het circuit. De bolides zijn bezig aan hun laatste vrije training voor de wedstrijd begint, ik hoor het geraas al van ver. Mijn hart klopt in mijn keel.

Mika Hakkinen in 1995. Naast de Ferrari van dat jaar vind ik deze McLaren de mooiste bolide aller tijden.

Wanneer we aankomen bij de voetgangerstunnel onder Les Combes, de dubbele bocht aan het einde van de lange Kemmel Straight, snelt de roodwitte McLaren van Mika Hakkinen op ons af. Eerst hoor je niets, maar dan grijpt het geraas om je heen, om dan plots te over te gaan in harde knallen en het gekraak van de versnellingsbak.

Het is voorbij voor ik goed en wel besef wat er gebeurde. Het lawaai was meer dan overdovend; het zindert nog na in mijn slokdarm, maag, beenderen. Ik tril. Met grote ogen kijk ik glunderend op naar mijn vader, die mijn blik even glunderend beantwoordt.

Hiervoor zijn we naar Spa-Francorchamps gekomen.

Het kost ons best wat moeite om een geschikt plaatsje te vinden langs het circuit. De Bronze Zone is de goedkoopste ticketoptie, met beperkte zichtbaarheid. Bovendien regent het pijpenstelen, en heeft iedereen ofwel een plastic zeil gespannen, ofwel lopen ze rond met een grote paraplu. Wij hebben geen van beide.

Uiteindelijk houden we halt bij de Bus Stop, waarvan het trage chicanegedeelte toen nog vijfhonderd meter verderop lag. In 1995 is de Bus Stop nog een snelle bocht. Bovendien passeren de bolides in België slechts 44 keer - omdat Spa een lang circuit is. Het lijkt ernaar dat ik niet veel ga zien van de wedstrijd.

Maar mijn geluk keert snel: twee vriendelijke Hollanders hijsen me op hun stelling, van waarop ik een prachtig uitzicht heb. Mijn pa knikt de Nederlanders instemmend toe.

De actie op de weg ontgaat me grotendeels, omdat ik weinig kan opmaken van gekraak dat uit de omroepluidsprekers langs het veiligheidshek ontsnapt. Toch is het duidelijk dat Michael Schumacher aan een heroïsche wedstrijd bezig is: op droogweerbanden houdt hij Damon Hill (mijn favoriet, op regenweerbanden) rondenlang achter zich.

Michael Schumacher, duidelijk op slicks, vliegt over het natte Belgische asfalt in 1995.

Uiteindelijk wint Schumacher, met Hill en Martin Brundle in zijn kielzog. Pas later besef ik wat een legendarische race ik hier heb mogen meemaken, en dan nog wel vanop de eerste lijn!

Vlnr: een ontgoochelde Damon Hill, een extatische Michael Schumacher en een tevreden Martin Brundle.

Wat het nóg wat specialer maakt - afgezien van het feit dat het één van de weinige dagen was die ik alleen met mijn pa heb doorgebracht - is dat een marshal me, terwijl ik aan de hand van pa terug naar de parking wandel over het circuit, zijn steward-truitje geeft. Wat een cadeau! Bijna even mooi als Hills Williams-pet die vader me cadeau deed.

De pet ben ik intussen kwijt, maar het truitje van de vriendelijke marshal zit stevig ingekaderd.

Die dag in 1995 is er één die ik nooit zal vergeten.

10 juli 2025, Goodwood Estate, 7u ’s morgens.

Ik ben tweeënveertig jaar. Mijn pa is er 68. Pas nu besef ik dat ik vandaag ouder ben dan mijn pa destijds, en in tegenstelling tot hem, heb ik geen kinderen die ik kan meenemen naar het Formule 1-circus.

Ik kan iets veel beter doen: ik neem mijn pa gewoon mee, en niet gewoon naar een Grand Prix, maar naar een evenement dat het beste uit Le Mans, MotoGP, de GT-klasse, rally, supercars, oldtimers én Formule 1 combineert.

Het Goodwood Festival of Speed.

Al jaren droom ik ervan om deze heilige grond - althans voor liefhebbers van autosport - te betreden. Het Goodwood-landgoed is eigendom van de flamboyante Lord Marsh, die hier sinds 1993 een autosport-bonanza organiseert.

Elk weekend in het begin van de zomer nodigt hij de piloten uit die het meeste lawaai maken in eender welke autosportklasse. Het ene jaar kon dat een Ken Block zijn, beroemd van de Gymkhana-filmpjes, of het team dat de uithoudingswedstrijd van Le Mans won. Het andere jaar staan rallypiloten in het voetlicht, of snelheidsduivels op twee wielen.

De bedoeling is niet alleen om ze wat dichter bij het publiek te brengen, maar ook om zo snel mogelijk de Goodwoodheuvel op te razen, waarbij hun tijd in de annalen wordt bijgeschreven. Iedereen die ooit het uiterste gehaald heeft uit een ontbrandingsmotor-op-wielen, liet hier een streep rubber achter.

Dit jaar was het thema ’75 jaar Formule 1’. Toen het programma in maart van dit jaar werd aangekondigd, twijfelde ik geen seconde: ‘Hier moeten pa en ik bij zijn.’ Ik boekte tickets, twee hotelovernachtingen en de overzet via de Eurotunnel. ‘Bing, bang, paf’, zoals de Franstalige F1-commentator op RTBF het soms stelt.

Papa en ik voor het kasteeltje van Lord Marsh op de Goodwood Estate.

Plots breekt die dag dan aan: 10 juli, al maanden rood aangekruist op onze agenda’s. Bij het ochtendgloren staan we op, en gaan we aanschuiven op de ruime parkings rond Goodwood. Iedereen is welgemutst omdat ze weten dat het een speciale dag wordt - zo vlot gaat het zelfs niet om Graspop binnen te geraken.

We proppen een wansmakelijke bacon roll van 15 euro binnen, spoelen de smaak weg met een flesje water en een espresso van 10 euro, werpen een vluchtige blik op de nieuwste Bugatti’s en Ferrari’s die aan de westelijke ingang geparkeerd staan, en spoeden ons dan naar de Formule 1-paddock.

Wat dáár vinden we waar we voor gekomen zijn: bolides uit de jaren vijftig tot negentig. De zeswielige Tyrrell uit 1976. De stofzuiger-Brabham uit 1978. Bolides van Jim Clark, Jackie Stewart, James Hunt, Niki Lauda, Gerhard Berger, en nog zoveel anderen; auto’s die ik enkel van foto’s en wazige tv-beelden ken.

Schumachers kampioenschapswinnende Benetton uit 1994. Nigel Mansells Williams uit 1992. Een Mercedes-Silberpfeil uit 1933 van Rudolph Caracciola. Legendarische bolides van onschatbare waarde waar Fangio en Moss, namen uit een ver en grijs Formule 1-verleden, nog mee gereden hebben. Prachtige Le Mans-monsters waarvan ik de digitale versies bestuur op mijn PlayStation.

We weten niet waar eerst gekeken. Om de paar minuten trekken de mechaniciens de motor één van die mythische machines in gang, een V10 of V12 die de hybride aandrijving van de nieuwe generatie zó wegblaast. En dan moet ik daar natuurlijk bij zijn. Als een Duracellkonijn spring ik van pit naar pit.

Minutenlang zit ik, zonder gehoorbescherming, aan de neus van Nigel Mansells Williams uit 1992, die tevreden bromt en af en toe scheurend uithaalt. De tranen springen me in de ogen, het geluid jaagt het kippenvel over mijn rug en armen. Jim Clarks Lotus sputtert in gang. Ik zit erachter, ik geniet van het geraas, van de geur van de uitlaat, en denk aan de openingsscène van John Frankenheimers Formule 1-film Grand Prix.

Ook pa geniet met volle teugen. Zijn ogen blinken, de grijns is niet van zijn gezicht te branden. Hij ziet er plotsklaps dertig jaar jonger uit; vandaag lijken we allebei frisse veertigers die de dag van ons leven beleven.

Alsof het nog niet genoeg is dat je tussen deze machines mag rondlopen, die we ons enkel nog kennen uit herinneringen met een gouden randje, kun je ze ook nog eens in actie zien; vaak met de piloten die ze ooit naar de onsterfelijkheid stuurden.

Damon Hill stuurt zijn vaders Braham de heuvel op. David Coulthard laat de V10 van een oude Red Bull schreeuwen. Johnny Herbert raast voorbij in een Lotus. In de dagen nadien, zo zouden we later zien op YouTube, passeren Mansell, Stewart, Alain Prost, Emerson Fittipaldi, Mario Andretti, Riccardo Patrese en nog zoveel andere oude helden de revue.

Stuk voor stuk stralen ze - dat ze dit nog mogen meemaken. Wij zitten al thuis, maar worden ook overvallen door een diep gevoel van dankbaarheid. Dat we dit mochten meemaken; we kunnen het nu zelfs al niet meer geloven.

Een dag met een gouden randje.

Volgende
Volgende

Het beste van Wes Anderson